Delen via


Een foutopsporingssessie beëindigen in CDB

U kunt CDB afsluiten door de opdracht q (afsluiten) in te voeren. Met dit commando wordt ook de toepassing gesloten die u aan het debuggen bent.

Met de opdracht qd (Afsluiten en loskoppelen) wordt CDB losgekoppeld van de doeltoepassing, wordt het foutopsporingsprogramma afgesloten en blijft de doeltoepassing actief. Als u de opdrachtregeloptie -pd hebt gebruikt bij het starten van het foutopsporingsprogramma, vindt loskoppelen plaats als de sessie om welke reden dan ook wordt beëindigd. (Deze techniek maakt -pd vooral nuttig wanneer u fouten opspoort in een gevoelig proces, zoals de Client Server Run-Time Subsystem (CSRSS), die u niet wilt beëindigen.)

Als het foutopsporingsprogramma niet reageert, kunt u afsluiten door op Ctrl+B en vervolgens op Enter te drukken. Deze methode is een secundair afsluitmechanisme. Het foutopsporingsprogramma wordt plotseling beëindigd en is vergelijkbaar met het beëindigen van een proces via Taakbeheer of door het venster te sluiten.

Als u een foutopsporingssessie in de gebruikersmodus wilt beëindigen, retourneert u het foutopsporingsprogramma naar de slaapstand en sluit u de doeltoepassing. U kunt de volgende methode gebruiken:

Als u een foutopsporingssessie in de gebruikersmodus wilt beëindigen, retourneert u het foutopsporingsprogramma naar de slaapstand en stelt u de doeltoepassing opnieuw in, u kunt de volgende methoden gebruiken:

Als u een foutopsporingssessie in de gebruikersmodus wilt beëindigen, retourneert u het foutopsporingsprogramma naar de slaapstand, maar laat de doeltoepassing in de foutopsporingsstatus staan. U kunt de volgende methode gebruiken:

Zie Opnieuw koppelen aan de doeltoepassing voor meer informatie over het opnieuw koppelen aan het doel.