Delen via


Basisconcepten van de Azure SDK voor C++

De Azure SDK voor C++ biedt een set bibliotheken die zijn ontworpen om C++ ontwikkelaars te helpen Azure-services te integreren in hun toepassingen. In dit artikel worden de fundamentele concepten besproken die de SDK ondersteunen, waaronder het onderscheid tussen gegevens- en beheervlakken, de rol van Azure Core, pakketnaamconventies, clientobjecten en configuratieopties. Als u deze kernconcepten begrijpt, kunt u de SDK effectief gebruiken in uw C++-toepassingen.

Gegevensvlak versus beheervlak

De Azure SDK voor C++ biedt bibliotheken voor gegevensvlakbewerkingen, maar biedt geen bibliotheken voor beheervlakbewerkingen. Gegevensvlakbibliotheken worden gebruikt om te communiceren met al ingerichte Azure-services. Als u beheervlakbibliotheken nodig hebt voor het inrichten en beheren van Azure-resources in C++, laat u een probleem achter in onze GitHub-opslagplaats.

Azure Core versus andere bibliotheken

De Azure Core-bibliotheek (azure-core) biedt fundamentele functies die andere bibliotheken bouwen om specifieke functies voor verschillende Azure-services te bieden. Ontwikkelaars moeten de rol van Azure Core begrijpen om de SDK effectief te kunnen gebruiken.

De belangrijkste gedeelde concepten Azure::Core zijn:

  • Het verwerken van streaminggegevens en input/output (I/O) via BodyStream en zijn afgeleide typen.
  • Toegang tot HTTP-antwoorddetails voor het geretourneerde model van een SDK-clientbewerking, via Response<T>.
  • Langlopende bewerkingen (LRO's) peilen via Operation<T>.
  • Uitzonderingen voor het rapporteren van fouten van serviceaanvragen op een consistente manier via het basisuitzonderingstype RequestFailedException.
  • Abstracties voor Azure SDK-inloggegevens TokenCredential.
  • Vervangbare HTTP-transportlaag voor het verzenden van aanvragen en het ontvangen van antwoorden via het netwerk.
  • HTTP-pijplijn en HTTP-beleid, zoals opnieuw proberen en logboekregistratie, die kunnen worden geconfigureerd via specifieke opties voor de serviceclient.

Pakketnaamschema

De Azure SDK voor C++ maakt gebruik van een consistent naamgevingsschema: azure-<group_name>-<service_name>-<sub_service_name>. Elke naam begint met azure-, gevolgd door de groep, service en eventueel een subservice. Dit geldt bijvoorbeeld azure-security-keyvault-secrets voor Azure Key Vault-geheimen.

Clientobjecten

Clientobjecten in de Azure SDK voor C++ worden gebruikt om te communiceren met Azure-services. Elk clientobject komt overeen met een specifieke Azure-service en biedt methoden voor het uitvoeren van bewerkingen op die service. Wordt bijvoorbeeld BlobClient gebruikt om te communiceren met Azure Blob Storage.

Optiesparameter voor clientobjecten

Clientobjecten in de Azure SDK voor C++ hebben methoden die een parameter voor opties gebruiken voor het aanpassen van de interacties met de service. Deze optiesparameters kunnen worden gebruikt om zaken in te stellen, zoals time-outs, beleid voor opnieuw proberen en andere configuraties.